Toepassing en functie van de analoge ingangen AI 1 en AI 2

Analoge ingangen kunnen voor gewenste waarde-invoer of werkelijke waarde-invoer worden gebruikt. De toewijzing van de streef- en werkelijke waarde-specificaties is daarbij vrij configureerbaar.

Via de menu's „Functie analoge ingang AI 1” en „Functie analoge ingang AI 2” worden de gebruikswijze (gewenste waarde-gever, verschildruksensor, externe sensor, ...), het signaaltype (0 – 10 V, 0 – 20 mA, ...) en de bijbehorende signaal/waarden toewijzingen ingesteld. Bovendien kan informatie over de actuele instellingen worden opgevraagd.

In het menu „Instellingen” na elkaar

  1. „Externe interfaces”
  2. Externe interfaces
  3. „Functie analoge ingang AI 1” of „Functie analoge ingang AI 2” kiezen.
Functie analoge ingang

 

Na selectie van één van beide mogelijkheden „Functie analoge ingang (AI1)” of „Functie analoge ingang (AI2)”, de volgende vraag of instelling kiezen:

Instelling analoge ingang AI 1 of AI 2

Instelling

Functie besturingsingang AI 1 of AI 2

Overzicht analoge ingang

Overzicht van de instellingen van deze analoge ingang, bijvoorbeeld:

• Gebruikswijze: Temperatuursensor

• Signaaltype: PT1000

Analoge ingang instellen.

Instelling van de gebruikswijze, het signaaltype en bijbehorende signaal/waarden toewijzing

In „Overzicht analoge ingang” kan informatie over de actuele instellingen worden opgeroepen.

In „Analoge ingang instellen” worden de gebruikswijze, het signaaltype en signaal/waarden toewijzingen vastgelegd.

Instellingsdialoog gewenste waarde-gever
Gebruikswijzen

Gebruikswijze

Werking

Niet geconfigureerd

Analoge ingang niet gebruikt. Andere instellingen niet mogelijk.

Gewenste waarde-gever

Analoge ingang als gewenste waarde-gever gebruiken.

Bijvoorbeeld voor die opvoerhoogte.

Verschildruksensor

Analoge ingang als werkelijke waarde-ingang voor verschildruksensor gebruiken.

Bijvoorbeeld voor de zoneregeling.

Temperatuursensor

Analoge ingang als werkelijke waarde-ingang voor temperatuursensor gebruiken.

Bijvoorbeeld voor het regelingstype T-const.

Externe sensor

Analoge ingang als werkelijke waarde-ingang voor PID-regeling gebruiken.

Afhankelijk van de gebruikswijze staan de volgende signaaltypen ter beschikking:

Signaaltypen

Gebruikswijze

signaaltype

Gewenste waarde-gever

• 0 - 10 V

• 2 - 10 V

• 0 - 20 mA

• 4 - 20 mA

Verschildruksensor

• 0 - 10 V

• 2 - 10 V

• 0 - 20 mA

• 4 - 20 mA

Temperatuursensor

• PT1000

• 0 - 10 V

• 2 - 10 V

• 0 - 20 mA

• 4 - 20 mA

Externe sensor

• 0 - 10 V

• 2 - 10 V

• 0 - 20 mA

• 4 - 20 mA

Voorbeeld gewenste waarde-gever

Voor de gebruikswijze „Gewenste waarde-gever” kunnen de volgende signaaltypen worden gekozen:

Gewenste waarde-gever-signaaltypen:

0 - 10 V: Spanningsbereik van 0 – 10 V voor de overdracht van gewenste waarden.

2 - 10 V: Spanningsbereik van 2 – 10 V voor de overdracht van gewenste waarden. Bij een spanning onder 2 V wordt kabelbreuk gedetecteerd.

0 - 20 mA: Spanningsbereik van 0 – 20 mA voor de overdracht van gewenste waarden.

4 - 20 mA: Spanningsbereik van 4 – 20 mA voor de overdracht van gewenste waarden. Bij een spanning onder 4 mA wordt kabelbreuk gedetecteerd.

LET OP

Bij kabelbreukdetectie wordt een vervangende gewenste waarde ingesteld.

Bij de signaaltypen „0 – 10 V” en „0 – 20 mA” kan optioneel een kabelbreukdetectie met parametreerbare drempel worden geactiveerd (zie configuratie gewenste waarde-gever).

Configuratie gewenste waarde-gever

LET OP

Wanneer een extern signaal op de analoge ingang als gewenste waardebron wordt gebruikt, moet de gewenste waarde aan het analoge signaal worden gekoppeld.
De koppeling moet in het contextmenu van de editor voor de betreffende gewenste waarde worden gemaakt.

Het gebruik van ene extern signaal op de analoge ingang als gewenste waardebron vereist de koppeling van de gewenste waarde aan het analoge signaal:

In het menu „Instellingen”

  1. „Regelbedrijf instellen” kiezen.
  2. De gewenste waarde-editor geeft, afhankelijk van het geselecteerde regelingstype, de ingestelde gewenste waarde (gewenste waarde opvoerhoogte Δp-v, gewenste waarde temperatuur T-c, ...) aan.
  3. Gewenste waarde-editor
  4. Gewenste waarde-editor kiezen en door drukken van de bedieningsknop bevestigen.
  5. Contexttoets drukken en „Gewenste waarde van externe bron” kiezen.

Selectie mogelijke gewenste waardebronnen:

Gewenste waardebron

 

LET OP

Wanneer een analoge ingang als gewenste waardebron is geselecteerd, de gebruikswijze echter bijvoorbeeld als „Niet geconfigureerd” of als werkelijke waarde-ingang is gekozen, geeft de pomp een configuratiewaarschuwing aan.

De alternatieve waarde wordt als gewenste waarde aangenomen.

Er moet ofwel een andere bron worden geselecteerd, of de bron moet als gewenste waardebron worden geconfigureerd.

 

LET OP

Na selectie van één van de externe bronnen is de gewenste waarde aan deze externe bron gekoppeld en kan in de gewenste waarde-editor of in het startscherm niet meer worden aangepast.
Deze koppeling kan alleen in het contextmenu van de gewenste waarde-editor (zoals eerder beschreven) of in het menu „Externe gewenste waardebron” weer worden opgeheven. De gewenste waardebron moet dan weer op „Interne gewenste waarde” worden ingesteld.

De koppeling tussen externe bron en gewenste waarde wordt zowel in het startscherm, als ook in de gewenste waarde-editor blauw gemarkeerd. De status-led brandt eveneens blauw.

 

Na selectie van één van de externe bronnen, is het menu „Externe gewenste waardebron” ter beschikking, om de parametrering van de externe bron uit te voeren.
Daartoe in het menu „Instellingen”

  1. „Regelbedrijf instellen”
  2. „Externe gewenste waardebron” kiezen.
Externe gewenste waardebron

Mogelijke selectie:

Ingang voor externe gewenste waarde instellen

Ingang voor externe gewenste waarde instellen

Gewenste waardebron selecteren

Gewenste waardebron selecteren

Reserve setpoint bij kabelbreuk

In „Gewenste waardebron” selecteren kan de gewenste waardebron worden veranderd.

Gewenste waardebron

Wanneer een analoge ingang als bron dient, moet de gewenste waardebron worden geconfigureerd. Daartoe „Gewenste waardebron selecteren” kiezen.

Ingang voor externe gewenste waarde instellen

Ingang voor externe gewenste waarde instellen

Gewenste waardebron selecteren

Gewenste waardebron selecteren

Reserve setpoint bij kabelbreuk

Mogelijke selectie van in te stellen gebruikswijzen:

Instellingsdialoog

Als gewenste waardebron „Gewenste waarde-gever” kiezen.

LET OP

Wanneer in het menu „Gebruikswijze selecteren” reeds een andere gebruikswijze als „Niet geconfigureerd” is ingesteld, controleren, of de analoge ingang reeds voor een andere gebruikswijze wordt gebruikt.
Eventueel moet een andere bron worden geselecteerd.

Na selectie van de gebruikswijze het „Signaaltype” selecteren:

signaaltype

Na selectie van het signaaltype wordt vastgelegd, hoe standaardwaarden worden gebruikt:

Standaardwaarden gebruiken

Met „Voorgeschreven waarden gebruiken” worden vastgelegde standaarden voor de overdracht van het signaal gebruikt. Vervolgens is de instelling van de analoge ingang als gewenste waarde-gever beëindigd.

Standaard signaaltoewijzing

UIT:

1,0 V

AAN

2,0 V

Min:

3,0 V

Max:

10,0 V

Met de selectie „Door de gebruiker gedefinieerde instellingen”, moeten andere instellingen worden uitgevoerd:
de optionele kabelbreukdetectie is alleen bij de signaaltypen 0 – 10 V en 0 – 20 mA ter beschikking.

Optionele kabelbreukherkenning

Wanneer „Uitgeschakeld” wordt geselecteerd, gebeurt geen kabelbreukdetectie.
Wanneer „Ingeschakeld” wordt geselecteerd, gebeurt de kabelbreukdetectie alleen onder een in te stellen grenswaarde.

Grenswaarde kabelbreuk

Grenswaarde voor kabelbreuk door draaien van de bedieningsknop vastleggen en door drukken bevestigen.

In de volgende stap wordt vastgelegd, of

  • het analoge signaal alleen de gewenste waarde verandert
  • de pomp bovendien via het analoge signaal in- en uitgeschakeld wordt.

Een gewenste waardeverandering kan door analoge signalen worden uitgevoerd, zonder de pomp door de signalen in- of uit te schakelen. In dit geval wordt „Uitgeschakeld” geselecteerd.
Is de functie „In/Uit door analoog signaal” ingeschakeld, moeten de grenswaarden voor het In- en Uitschakelen worden vastgelegd.
Vervolgens gebeurt de MIN-signaal/waarde-toewijzing en de MAX-signaal/waarde-toewijzing.

AAN/UIT door analoog signaal
Grenswaarden voor AAN/UIT-besturing via analoge signalen

Voor de overdracht van analoge signaalwaarden naar gewenste waarden wordt nu de overdrachtsdrempel gedefinieerd. Hiertoe worden de minimale en maximale steunpunten van de karakteristiek aangegeven en de daarbij behorende gewenste waarden aangevuld (MIN-signaal/waarde-toewijzing en MAX-signaal/waarde-toewijzing).

Min-signaal/waarde-toewijzing
Max-signaal/waarde-toewijzing

Wanneer alle signaal/waarde-toewijzingen zijn uitgevoerd, is de instelling van de analoge gewenste waardebron afgesloten.

Er opent een editor voor de instelling van de vervangende gewenste waarde bij kabelbreuk of bij verkeerde configuratie van de analoge ingang.

Reserve setpoint bij kabelbreuk

Vervangende gewenste waarde selecteren. Deze gewenste waarde wordt gebruikt bij het detecteren van een kabelbreuk aan de externe gewenste waardebron.

 

Werkelijke waardegever

De werkelijke waardegever levert:

  • Temperatuursensorwaarden voor temperatuurafhankelijke regelingstypen:
    • constante temperatuur
    • Verschiltemperatuur
    • Ruimtetemperatuur
  • Temperatuursensorwaarden voor temperatuurafhankelijke extra functies:
    • Warmte-/koudehoeveelheidsregistratie
    • Automatische omschakeling verwarmen/koelen
    • Automatische detectie thermische desinfectie
  • Verschildruksensorwaarden voor:
    • Verschildrukregeling met slechtpunt werkelijke waarde-registratie
  • Gebruikergedefinieerde sensorwaarden voor:
    • PID-regeling

 

Mogelijke signaaltypen bij selectie van de analoge ingang als werkelijke waarde-ingang:

Werkelijke waardegever-signaaltypen:

0 - 10 V: Spanningsbereik van 0 – 10 V voor de overdracht van meetwaarden.

2 - 10 V: Spanningsbereik van 2 – 10 V voor de overdracht van meetwaarden. Bij een spanning onder 2 V wordt kabelbreuk gedetecteerd.

0 - 20 mA: Spanningsbereik van 0 – 20 mA voor de overdracht van meetwaarden.

4 - 20 mA: Spanningsbereik van 4 – 20 mA voor de overdracht van meetwaarden. Bij een stroomsterkte onder 4 mA wordt kabelbreuk gedetecteerd.

PT1000 De analoge ingang evalueert een PT1000-temperatuursensor.

 

Werkelijke waardegever-configuratie

LET OP

De selectie van de analoge ingang als aansluiting voor een sensor vereist de overeenkomstige configuratie van de analoge ingang.

Eerst het overzichtsmenu openen, om de actuele configuratie en gebruik van de analoge ingang te zien.

Daartoe in het menu „Instellingen”

  1. „Externe interfaces”
  2. „Functie analoge ingang AI 1” of „Functie analoge ingang AI 2”
  3. „Overzicht analoge ingang” kiezen.

Gebruikswijze, signaaltype en verdere ingestelde waarden voor de geselecteerde analoge ingang worden weergegeven. Om instellingen uit te voeren of te veranderen:

In het menu „Instellingen”

  1. „Externe interfaces”
  2. „Functie analoge ingang AI 1” of „Functie analoge ingang AI 2”
  3. „Analoge ingang instellen” kiezen.

Eerst gebruikswijze selecteren:

Instellingsdialoog werkelijke waardegever

Als sensoringang één van de gebruikswijzen „Verschildruksensor”, „Temperatuursensor” of „Externe sensor” kiezen.

LET OP

Wanneer in het menu „Gebruikswijze selecteren” reeds een andere gebruikswijze als „Niet geconfigureerd” is ingesteld, controleren, of de analoge ingang reeds voor een andere gebruikswijze wordt gebruikt.
Eventueel moet een andere bron worden geselecteerd.

Na selectie van een werkelijke waardegever, het „Signaaltype” selecteren:

signaaltype

Bij selectie van het signaaltype „PT1000” zijn alle instellingen voor de sensoringang afgesloten, alle anderen signaaltypen vereisen verdere instellingen.

Voor de overdracht van analoge signaalwaarden naar werkelijke waarden wordt de overdrachtsdrempel gedefinieerd. Hiertoe wordt het minimale en maximale steunpunt van de karakteristiek aangegeven en de daarbij behorende werkelijke waarden aangevuld (MIN-signaal/waarde-toewijzing en MAX-signaal/waarde-toewijzing).

Min-signaal/waarde-toewijzing werkelijke waardegever
Max-signaal/waarde-toewijzing werkelijke waardegever

Met invoer van het minimum- en maximale karakteristieksteunpunt is de invoer afgesloten.

 

LET OP

Wanneer het signaaltype PT1000 is geselecteerd, is het mogelijk, een temperatuur-correctiewaarde voor de gemeten temperatuur in te stellen. Daardoor kan de elektrische weerstand van een lange sensorkabel worden gecompenseerd.

In het menu „Instellingen”

  1. „Externe interfaces”
  2. „Functie analoge ingang AI 1” of „Functie analoge ingang AI 2”
  3. „Temperatuurcorrectie” kiezen en correctiewaarde (offset) instellen.

 

LET OP

Optioneel en voor een beter begrip van de functie van de aangesloten sensor kan de positie van de sensor worden aangegeven.
Deze ingestelde positie heeft geen invloed op de functie of het gebruik van de sensor.

In het menu „Instellingen”

  1. „Externe interfaces”
  2. „Functie analoge ingang AI 1” of „Functie analoge ingang AI 2”
  3. „Sensorpositie selecteren” kiezen.

Er kan worden gekozen uit de volgende posities:

  • Interne sensor
  • Analoge ingang 1
  • Analoge ingang 2
  • GBS
  • Aanvoer
  • Retour
  • Primair circuit 1
  • Primair circuit 2
  • Secundair circuit 1
  • Secundair circuit 2
  • Opslag
  • Loods
  • Circulatie